Over de hekel halen
door Ed Hupkens
Op plaatsen waar de Dommel en De Aa de stad binnenkwamen, werden in de late middeleeuwen in de Bossche vestingmuren waterpoorten gebouwd. Deze poorten werden ’s nachts en in tijden van oorlog afgesloten door in de waterinlaatopening een balk of een boomstam neer te laten. Die werd vol geslagen met scherpe, ijzeren pinnen. Hierdoor kon niemand via een waterpoort de stad in komen, terwijl de noodzakelijke waterverversing wel doorgang kon vinden.
Die balk met ijzeren pinnen werd een ‘hekel’ genoemd, omdat die leek op een vlas- of hennephekel: een houten blok met ijzeren pinnen. De stengels van het vlas of de hennep werden tussen die pinnen door getrokken om ze te ontdoen van ongerechtigheden, voordat ze verder bewerkt werden tot linnen stoffen of touw. Van deze bewerking komt de uitdrukking ‘over de hekel halen’ vandaan. In figuurlijke zin is de betekenis ‘iemand flink onder handen nemen’. Na verloop van tijd werd de letterlijke betekenis van ‘hekel’ als een ‘balk met pinnen’ uitgebreid tot ‘waterpoort’ in zijn geheel.
De Drie Heeckelen
De Hekellaan is genoemd naar de Groote Hekel, gelegen aan de Zuidwal. Oorspronkelijk kwam hier via drie waterinlaten de hoofdstroom van de Dommel de stad binnen. Daarna splitste deze hoofdtak zich in diverse zijtakken van de Binnendieze. Al in 1399 wordt deze hekel in de Bossche Stadsrekeningen De Drie Heeckelen
| 28 |
genoemd. Halverwege de 19e eeuw werd - in verband met veiligheidsoverwegingen - één waterinlaatboog dichtgemetseld en kreeg de waterpoort de naam Groote Hekel. Dit ter onderscheiding van de Kleine Hekel, waardoor de rivier De Aa de stad binnenstroomde, ter hoogte van de huidige Sluis 0. In 1885 werd op de Groote Hekel een stoomgemaal, het ‘watermasjien’, gebouwd. Daarna was het gedaan met de overlast van de jaarlijks terugkerende overstromingen in Den Bosch. Het gemaal diende om de Binnendieze op een aanvaardbaar peil te houden, als de waterkeringen in de stadswallen vanwege het hoge buitenwater gesloten moesten worden. Het eenlaags gemaalgebouw stond op de drie gemetselde rondbooggewelven over de Binnendieze. De westelijke twee rondbooggewelven dienden voor de aanvoer van water. Het penant (muurdam) tussen deze twee inlaten was onderbroken door een toog, waardoor deze met elkaar in verbinding stonden. Het gemaal was in 1924 overgegaan op aandrijving met elektromotoren. In 1965 botste een vrachtauto tegen het toen inmiddels leegstaande gebouw. Kort daarop werd het gesloopt.
De Wandeling
De Vestingwet van 1874 gaf vestingsteden de ruimte om stadsmuren te slopen en wallen te effenen. Dat gebeurde ook in ’s-Hertogenbosch, maar omdat de muren en wallen in onze stad ook een waterkerende functie hebben, werden ze niet allemaal afgebroken. Het stadsbestuur kwam met plannen om de ‘walgangen’ achter de stadsmuren te vervangen door bredere wegen en parken. Na gedeeltelijke afbraak van muur en wal zijn aan het einde van de 19e eeuw de plantsoenachtige lanen langs de gehele zuidelijke stadsrand aangelegd. Op de bastions Oranje, Baselaar en St.-Anthonis kwamen parken. De Bossche bevolking sprak van ‘de Wandeling’. Men kwam er flaneren, naar muziekconcerten luisteren en naar theateropvoeringen kijken. Of een glaasje drinken op het terras van Paviljoen Albers. Met name het tussen 1880-1890 door tuinarchitect J.M. Maréchal aangelegde park op Bastion Baselaar was geliefd.
Het Plantsoen
Het gedeelte tussen de Groote Hekel en Bastion Baselaar kreeg de naam Groote Hekellaan, terwijl het stuk tussen dit bastion en de Zuid-Willemsvaart de Kleine Hekellaan genoemd werd. Het deel tussen Casinotuin en Bastion Baselaar noemde men ‘het Plantsoen’. De bewaking van het Plantsoen was opgedragen aan zogeheten walagenten. Tientallen jaren bleven deze lanen een landelijk karakter behouden. Aan de stadskant lagen de grote warmoezen, de tuinderijen die de stad ook in oorlogstijd van voedsel moesten voorzien. Het eerste gebouw was in 1900 de militaire manege, Hekellaan 2. Pas in de twintiger en dertiger jaren van de vorige eeuw maakten de warmoezen plaats voor huizen en straten. In 1931 werden de
| 29 |
namen Groote Hekellaan en Kleine Hekellaan vervangen door één naam: Hekellaan.
Kleine Hekel
De straat Aan de Kleine Hekel (tussen de Hekellaan en het St. Antoniestraatje) bestaat pas sinds 2001, zij is genoemd naar de Kleine Hekel. Via deze waterpoort stroomde oorspronkelijk de rivier De Aa de stad binnen. Als Binnendieze stroomde zij naar het kloostercomplex nabij de Zusters van Orthenpoort. In de Stadsrekeningen komt deze hekel al in 1399 voor. Bij de aanleg van de Zuid-Willemsvaart is de Kleine Hekel in 1822 gesloopt. De Aa werd een flink eind in noordelijke richting verlegd. In de huidige situatie kan de toenmalige waterpoort gesitueerd worden naast de zuidelijke brug (St. Antoniebrug) over Sluis 0 (Oostwal). Vanaf de Kleine Hekel groef men ‘de Kanaal’ dwars door de voormalige weilanden, akkers, tuinen en boomgaarden van de kloosters van het fraterhuis St. Gregorius, zusters van Orthen, predikheren en augustinessen. De Binnendieze tussen de Kleine Hekel en het steegje Achter het Schaapshoofd werd gedempt. Zo ontstond een doodlopende stroom, de Doode Dieze of Doode Stroom, die als vaarroute zijn betekenis verloor. In 1923 en 1929 werd deze in deplorabele toestand dichtgegooid.
| 30 |
Bronnen |
• | Bossche Encyclopedie |
• | Als de Dag van Gisteren 1 (1987) |
• | Ed Hupkens, Bossche straten en stegen. De historische binnenstad in 180 doorkijkjes ('s-Hertogenbosch 2012) |
• | Bram Steketee, Gemaal bij de Groote Hekel, Waterstaatkundige werken in ’s-Hertogenbosch ('s-Hertogenbosch 2000) |
Bossche Kringen 6 (2017) 28-30